
Jurisprudentie
AW7386
Datum uitspraak2006-05-02
Datum gepubliceerd2006-05-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/6515 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-05-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/6515 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Terugvordering onverschuldigd betaalde WAO-uitkering. Is de onkostenvergoeding ten onrechte verdisconteerd in de maatman?
Uitspraak
03/6515 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], gewoond hebbende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 november 2003, 03/1165 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 mei 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is door mr. M.J. Blom, destijds advocaat te Spijkenisse, tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Vanaf 1 januari 2004 is mr. Blom niet meer als advocaat werkzaam. Appellant is op 24 augustus 2004 overleden. In de Staatscourant van 9 februari 2006 is de in artikel 8:26, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedoelde aankondiging van deze zaak gedaan.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 21 maart 2006. Namens appellant is niemand verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van Wijngaarden.
II. OVERWEGINGEN
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding het Uwv in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder het Uwv tevens verstaan het Lisv.
Appellant ontving vanaf 1996 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%. Op 28 augustus 2001 is hij werkzaamheden gaan verrichten voor [naam werkgever].
Bij besluit van 9 januari 2003 heeft het Uwv in verband met het door appellant genoten inkomen uit arbeid de uitkering van appellant met toepassing van artikel 44 van de WAO herberekend over verschillende perioden in het tijdvak van 20 augustus 2001 tot 14 oktober 2002. Bij besluit van 23 januari 2003 heeft het Uwv van appellant een bedrag van € 3.559,13 teruggevorderd omdat appellant over die perioden teveel WAO-uitkering heeft ontvangen.
Bij besluit van 2 april 2003 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen beide besluiten ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank Rotterdam het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellant heeft daartegen aangevoerd dat de onkostenvergoeding ten onrechte is verdisconteerd in de maatman; dat bij hem de verwachting is gewekt dat na anderhalf jaar niet meer tot terugvordering zou worden overgegaan; dat niet kan worden teruggevorderd omdat hij bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 9 januari 2003 en dat niet wordt gemotiveerd waarom het meenemen van de onkostenvergoeding voor appellant ongunstig zou zijn.
De Raad kan zich verenigen met hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen en voegt daaraan het volgende toe.
Uit de stukken blijkt niet - en appellant heeft dit ook niet met berekeningen onderbouwd - dat in de maatman een onbelaste onkostenvergoeding is verdisconteerd. De Raad verwijst ter zake naar de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 25 maart 2003 en het verweerschrift van het Uwv in hoger beroep. In die rapportage is voorts aangegeven dat blijkens onderzoek van het dossier zowel in het maatmaninkomen als bij de verworven verdiensten enkel belaste betalingen in aanmerking zijn genomen.
Voor zover appellant bedoeld heeft dat de onkostenvergoeding ten onrechte is meegenomen bij de berekening van de inkomsten uit arbeid bij [naam werkgever], overweegt de Raad dat daarvan evenmin blijkt. De Raad merkt overigens nog op dat het meenemen van de in geding zijnde onkostenvergoeding bij de berekening van de inkomsten tot een ongunstig resultaat voor appellant zou leiden omdat in dat geval hogere inkomsten uit arbeid zouden worden vergeleken met de maatmaninkomsten, hetgeen tot een lager arbeidsongeschiktheidspercentage zou leiden.
Artikel 44 van de WAO is derhalve op juiste wijze toegepast.
Het Uwv was op grond van artikel 57 van de WAO verplicht tot terugvordering van de teveel betaalde uitkering over te gaan. Van dringende redenen om daarvan af te zien is de Raad niet gebleken.
Dat appellant bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 9 januari 2003 kan in geen geval als zodanige reden worden beschouwd.
De Raad overweegt ten slotte dat enige tijd later tot verrekening van inkomsten wordt overgegaan dan appellant meent dat uitdrukkelijk zou zijn afgesproken, nog niet de rechtens te eerbiedigen verwachting wekt dat niet meer wordt teruggevorderd.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter, C.W.J. Schoor en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2006.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.